Veel bacteriesoorten zijn aangepast aan het afbreken van dood organisch materiaal. Sommige leven samen in symbiose (zoals darmbacteriën) of als ziekteverwekker. Ook bij planten komen dit soort aanpassingen aan het samenleven met bacteriën voor. Zo is er een aantal belangrijke plantenziekten die door bacteriën wordt veroorzaakt.
Alle plantparasitaire bacteriën zijn staafjes, ze worden stafylokokken genoemd. Deze bacteriën bewegen zich voort met een zweepstaartje net als een zaadcel.
Bacteriofagen zijn virussen die parasiteren op bacteriën. Deze virussen injecteren hun DNA in een bacterie. Doordat de bacterie zich vermeerderd, vermeerderd ook het virus zich mee, zo kunnen ze nieuwe versies van zichzelf laten ontstaan, waardoor ze vaak steeds weer een resistentie die in een plant van nature zit kunnen doorbreken.
Er bestaan niet alleen bacteriën die planten ziek kunnen maken, maar er zijn ook heel veel nuttige micro-organismen. Ze leven in planten of rond de plantenwortels. Hierdoor groeien de planten beter. Bovendien beschermen ze de plant tegen ziekmakende micro-organismen. Soms wordt zelfs de groei van bladluizen en andere plaaginsecten afgeremd.
Schimmels, virussen en bacteriën zijn voorbeelden van ziekten waarvan schimmels de grootste groep is.
Een ziekte kan zich meestal niet zelf verspreiden. Dit vindt plaats door de wind het water of lift mee met organismen, mensen of machines. Schimmels kennen geen natuurlijke vijanden, bij vochtig weer of te veel water geven zijn de planten erg vatbaar voor schimmels.
Schimmels zijn er in veel soorten en varianten. Ze kunnen eencellig tot meercellig zijn. Goede schimmels leveren een bijdrage aan het evenwicht in de bodem. Slechte schimmels tasten niet alleen de groei, maar ook de levensstandaard van de besmette plant aan. Schimmels worden ook wel parasieten genoemd omdat zij zich voeden met de sappen van de plant. Het gevolg is dat de plant zwak en ziek word, niet goed groeit en afsterft.
Een schimmelaantasting ziet eruit als pluis of korreltjes op de bladeren en stengels van planten. Ze kunnen op en onder het blad groeien en zelfs in de plant of als verdikking bij de wortels zoals bij knolvoet. Schimmels kunnen allerlei kleuren hebben, maar meestal zijn ze wit, zwart of grijs. Schimmels groeien het makkelijkste in vochtige en warme omstandigheden. Bovendien kunnen zij ook ziekmakende sporen verspreiden voor mens en huisdieren. Dergelijke sporen kunnen luchtwegeninfecties veroorzaken.
Elke virussoort heeft zijn eigen grootte en vorm. Virussen zijn kleiner dan bacteriën. Een virus kan staafvormig, draadvormig of bolvormig zijn. Virussen zijn eigenlijk geen organismen maar verpakte eiwitten.
Een plantenvirus is voor zijn vermenigvuldiging afhankelijk van een plant. Daarvoor moet hij eerst die plant zien binnen te dringen. Een virus heeft een insect (vector) nodig die voor de overdracht zorgt. Vaak zijn dat zuigende insecten zoals luizen, tripsen, aaltjes of bodemschimmels.
Wanneer een plant eenmaal geïnfecteerd is met een virus kun je de ziekte lastig bestrijden. Het is dus beter om besmetting te voorkomen.